Piet Stockmans ‘Wahrheit und Dichtung’

maandag 9 augustus 2010 11:59


Van maandag 9 augustus tot 30 oktober liep in onze galerie de tentoonstelling ‘Wahrheit und Dichtung’ met beeldende kunst van Piet Stockmans.

Deze internationaal gerenommeerde kunstenaar heeft beelden gemaakt die duiden op de persoonlijke wijze waarop we in onze maatschappij met ‘geloof’ omgaan. In het licht van de ‘Zevenjaarlijkse Ommegang’ ter ere van de Virga Jesse die dit jaar in Hasselt plaatsvindt, is dit thema wel bijzonder actueel. Kunstfilosoof Joannes Késenne schreef op verzoek van de galerie een tekst met als titel: ‘Geloof in een post-moderne samenleving’.



Over postgeloof in postmoderne tijden en lijden

auteur: Joannes Késenne


“Wie gelooft die mensen nog?” Deze woorden, van een politicus op de Belgische pijnbank, zinderen nog maar pas na in onze oren. Een uitspraak uit een afgelopen politieke legislatuur. Inmiddels heeft de geschiedenis deze uitspraak al ingehaald. De bewuste politicus kreeg zijn one-liner als een boemerang terug in zijn gezicht geslingerd.

En zo vergaat het ons allemaal nu eenmaal in postmoderne tijden. Wij mensen worden genomen in snelheid, ingehaald door onze zelf gefabriceerde artefacten. In de prehistorie durfde de schildpad het nog te halen op Achilles. Maar die paradox gaat al lang niet meer mee.


Wie gelooft nog in wàt?


Vraagt men iemand in wat hij of zij gelooft en je krijgt steevast als antwoord: “in iets”, “er moet toch iets zijn”?  Deze inmiddels tot “ietsisme” gedoopte theologie, staat in schril contrast tot de eerbiedige rituelen die braaf- katholiek-opgevoede-menschen-van-goede-wil volbrengen bij geboorte, huwelijk en begrafenis. Nog immer. Zelden zien diezelfde lieden verder nog de binnenkant van hun parochiekerk. Maar uiteraard zoekt de modale Belg, bont uitgedost in short en minirok, zijn zomerse verveling te verdrijven in de kathedralen uit één of ander buitenland.  De digitale reflexcamera bengelt om de hals, een wierookvat gelijk. Geloof dus als een vorm van toeristische attractie.


Maar wat gelooft ie dan nog wèl?


Het geloof uit onze gewesten heeft altijd gemeend te moeten zijn: drammerig, repetitief, dwangmatig, autoritair, moraliserend, kerkelijk. Als een kerker. En als er al eens een druppel vreugde te beleven viel, dan grensde die aan een overdosis theatraliteit. Zoals klamme handjes uitdelen aan je stoelgenoten links en rechts, achter en voor. Met alle respect voor de glorieuze jaren zestig, maar het beroemde Vaticaans concilie van gezellige dikkerd paus Johannes de 23ste   heeft de spiritualiteit van ’s mensens geloof nooit veel goed gedaan. Want voor de hervormingen, toen was ter kerke gaan pas een kickervaring: in onvervalst Latijn daalde orakeltaal op ons neer vanuit het hemelgewelf, de vreze Gods nog voelbaar tot in de botten van ons lijf, het mystieke huwelijk met de Heer tijdens de consecratie van het heilig vlees en bloed. De Gregoriaanse gezangen van de zondagse hoogmis bleven een week lang kleven aan onze buis van Eustachius. Met andere woorden, geloof heeft het altijd moeten hebben van dramatisering, van tranen, van tragediespel, van het grote gebaar. Slechts dankzij deze theatralisering wordt dat kleine ikje uitvergroot tot universele dimensies, ons klein verdriet tegen het licht gehouden van het opperste gezag, ons nietig, eindig bestaan verheven tot het heil van één of andere eeuwigheid. Dixit Georges Bataille1: we hoeven deze herkenbare attitude echter maar heel even te toetsen aan onze innerlijke ervaring, om te weten hoe fout dit allemaal zit. Hoe twijfel en ongeloof en onveiligheid en angst en … meteen de plaats inruimt voor al dit groots, protserig, werelds vertoon. Onze innerlijke waarheid is een smeekbede zonder einde. Geen anatomie van het geloof is krachtiger en dieper dan die van Sören Kierkegaard2credo quia absurdumgeloven krachtens het absurde. Omdàt het zo absurd is, precies daarom te kunnen geloven. Het absoluut onbekende onvoorbereid tegemoet te treden, blijft voor elke mens van vlees en bloed moeilijk. Het geloof betracht een meerwaarde te geven aan een persoonlijk leven, vanuit het perspectief van een totale waarheid. Maar wat is die waarheid waard? We schuiven even op naar Friedrich Nietzsche, de godfather toch van tal van postmodernisten. Nietzsche3 vroeg zich af: waarheen gaan al die vlotten van alles wat groot en subliem is in de mens? Naar de oceaan. Welaan: wees dan oceaan, luidde Nietzsches advies. Te bedenken dat de overdracht van innerlijke ervaringen nu eenmaal een onbegonnen zaak is, hoeven we ons geen illusies te maken over deze oceaan aan genialiteit.


In de tijd die aan de secularisering voorafging, hebben heiligen altijd een centrale plaats ingenomen. Ze stonden dicht bij de mensen. Er waren speciale beschermheiligen voor elke dagelijkse beslommering. Ze heelden ziektes en konden mislukkingen weer goed maken. Aan voorwerpen, kleding, houdingen of dieren waren ze herkenbaar. Hun eigenheid, levenswijze, goede daden, enz. werden zelfs beschreven in de Biblia pauperum – de armenbijbel4. Bavo van Gent werd aanroepen voor keel- en longontstekingen, Ursula van Keulen kwam meisjes, studentes en leraressen te hulp om te waken over hun kuisheid. Die verering van weleer spreekt uiteraard jongeren op de festivalweides van vandaag niet langer aan. Maar hetzelfde psychisch  mechanisme is daarmee niet van de baan.  De heiligen dragen thans andere gewaden, ze hebben een gedaantewisseling ondergaan. De Mariadevotie5 uit onze gewesten vindt in een kleurrijk idool als Madonna moeiteloos haars gelijke. Vandaag zijn er andere goden: in de markteconomie, in het eigen volk, in erotiserende lijven, in popsterren, in sportidolen6. En net als in de tijd van toen: het zijn de beelden die tot de verbeelding spreken. De helden verschijnen in hun geactualiseerde grot van Lourdes:  in het kastje van het beeldscherm of het kader van het flatscreen.


Maar ondertussen gaan de bedevaarten, stoeten, processies, kapelletjesdevoties, mariafeesten, enz. onverminderd door. Het pluralistische veelgodendom van het postmodernisme laat ruimte voor dit volks vertoon. Naast wetenschap, emotie, kunst, economie, politiek, … waarom ook niet religie. Elke menselijke bezigheid verdient zo z’n plekje onder de zon en wil eindigen in de spreekwoordelijke oceaan van Nietzsche. Op die manier is geloofservaring al lang niet meer: ervaring van het heilige.  En wanneer men heden ten dage het woord geeft aan enige terugkeer van het geloof, wat is dit anders dan die hulpeloosheid van de hedendaagse mens tegenover het radicale kwaad, het zinloze geweld, de confrontatie met absoluut nihilisme, de structurele onrechtvaardigheden, het onrecht van onherstelbare armoede en oorlog, het geweld van moordende natuurrampen. Opnieuw, oog in oog met het onverklaarbare, met wat geen rede ooit kan vatten, met het factische lot, wil het geloof hieraan invulling geven.  Maar tevergeefs. Wat rest is troost, bidden om niet het ergste aan het ziekbed, het cynisme van de onmacht bij wereldleed op het scherm, de hoop van wie geen hoop meer heeft. Bij het sterfbed van grote broer, fluistert de verstokte papenvreter dodelijk vermoeid zijn klein zusje in het oor: “Ik wil een nieuw leven”. Dit is het postmodernistisch geloof ten voeten uit. Het eeuwige leven is hier en nu, in één of ander hiervoormaals.


De filosoof Jacques Derrida7 schreef met betrekking tot de actuele ervaring van het postmoderne subject: het is de onzichtbaarheid van de zichtbaarheid die ons zo doet verstijven, als kern van de openbaring. We zien met lede ogen aan hoe de wereld, hoe onze naaste eraan toe is. Maar de ware toedracht ervan, die blijft ons ontzegd.


Joannes Késenne

6 juli 20